Ik zet het bakje weg, sluit de deur en pak mijn mobiel: Dat zoeken we op! Op Google is de eerste hit van onzetaal.nl. Daar word ik rustig van. Op de pagina staat: ‘Kant-en-klaar betekent helemaal klaar voor gebruik.’ Zover waren we. Een stukje verder staat: ‘Het bijvoeglijk naamwoord kant kwam in de zeventiende eeuw vooral voor in de verbinding klaer en kant. Later werd dat kant en klaar.’ Ik lees het nog een keer, maar het staat er echt. Door het om te draaien, wordt het niet duidelijker. Volslagen nutteloos, deze informatie. Heb ik niks aan. Ik word er melig van.
Kant, bovenkant, onderkant, aan de kant, kantelen, faliekant, van kant maken... Hmm, dat laatste kan het verklaren voor de kant-en-klaar maaltijden die voornamelijk uit vlees, vis en gevogelte bestaan. Het dier is al ‘van kant’ en nu klaar om op te eten. Van kant-en-klaar! Maar ja, bij de pindasaus gaat die vlieger niet op. Ik zoek verder. Quest.nl biedt de verlossing, die schrijft: ‘Het Middelnederlandse werkwoord kanten betekende onder meer snijden. Iemand die vroeger een eenvoudige maaltijd kookte, moest alleen even het vlees of de groenten kanten, de boel in een pan gooien en laten pruttelen op een laag vuur. Die combinatie van activiteiten ontwikkelde zich tot de staande uitdrukking ‘kant-en-klaar’.’
Aha! Nou, een hele opluchting dat ik pindasaus heb gekocht die ik niet meer hoef te snijden. Schieten al die pinda’s weg. Toestanden! En ik weet nu mooi hoe het zit. En jij ook.