M: ‘Weet je wat ik nooit begrepen heb? Ik zag jou veel eerder, dan jij mij. Waarom eigenlijk?’
S: ‘Weet ik veel. Het was niet alsof je nou heel veel aandacht op jezelf vestigde. En ik was druk met andere dingen, denk ik.'
M: ‘Druk? Druk waarmee? Komt je prins op het witte paard langs, ben jij druk. Nee, het komt nu even niet uit. Ik moet even bellen. Zoiets?’
S: ‘Ja, nee. Je viel gewoon niet op … tussen alle andere dingen in de ruimte.’
M: ‘Dingen in de ruimte? Was ik een ding in de ruimte? Nu wordt hij mooi! Je bedoelt tussen de kast, de stoel en de prullenbak?’
S: ‘Nu klinkt het heel stom!’
M: ‘O, jij hebt echt iets goed te maken!’
…
S: ‘Schat?’
M: ‘Hmm?’
S: ‘Weet je… Vanaf het moment dat ik je wél zag, ben je echt mijn favoriete ding in de ruimte. Maakt niet uit waar we zijn...’
M: ‘Ja, dag. Zo makkelijk kom je er niet vanaf, dame. Tss. Een ding in de ruimte.’